Mijn vader at graag op wat er langs de weg zoal op zijn pad kwam. Waarbij je ‘langs de weg’ niet op moet vatten als bij wegrestaurants of tankstations en dergelijke instanties, maar gewoon: langs de weg. Daar groeit en bloeit van alles voor wie het wil zien. Mijn vader wilde het zien en mocht de vruchten der natuur graag in zijn mond stoppen. Van allerlei besjes wist hij hoe ze heetten en hoe ze smaakten en als hij dat nog niet wist, moest hij ze nodig even uitproberen. Protesten onzerzijds, want het spul kon wel giftig wezen, wuifde hij weg als irrelevant. Hij had er kennelijk een goede neus voor want hij is niet om het leven gekomen door giftige bessen, noch door zijn waaghalzerige rijstijl. Het mag met terugwerkende kracht allebei een wonder heten.
Krentenboompjes waren favoriet om van te plukken en te snaaien. Die groeien hier en daar zomaar in het bos en pa wist waar. Hij was groot geworden naast de hunebedden dus over bos, beemd en heide hoefde je hem niets te leren. Ook later bleek dat je de man wel bij de hunebedden weg kon halen, maar de hunebedden nooit bij de man. Daarom is er geen plek waar hij na zijn aardse leven beter kon rusten dan ongeveer naast de hunebedden. En daar rust hij nu ook, onder een hunebedje.
Het was helemaal geen vraag wat er op zijn graf moest komen, behalve een kei met zijn naam erop: een krentenboompje. Dat aardde goed, bij hem. Het groeide en bloeide dapper. Iets te dapper voor de gemeente Westerveld. Want ze stuurden een brief over het boompje. Het moest weg. Stak boven de zichtlijn uit en dat soort zaken. Ik heb ze nog gebeld, maar er was geen ontkomen aan. Zodra de tijd rijp was, moest het boompje plaatsmaken voor iets wat wel begraafplaatsfähig was.
En nu was de tijd rijp. Dus sinds vandaag staat mijn vaders krentenboompje bij mij op het terras. Precies in mijn zichtlijn. Er zitten geen blaadjes aan, laat staan krenten, maar dat komt vast nog. Als ik uit mijn raam kijk, zie ik het wuiven. En ik wuif terug.