Habemus papam. Woensdagavond was het zover. Er steeg witte rook op uit de Sixtijnse kapel en op het Sint-Pietersplein was een uitzinnige menigte getuige van de balkonscène met de nieuwe paus. ‘Goedenavond’, zei hij. Gejuich steeg op. De wereld maakte kennis met een vriendelijk mannetje in een jurk. Hij wuifde, sprak een aantal voorgeprogrammeerde prevels uit en maakte een grapje. Het leek alsof hij zelf nog helemaal beduusd was van het hele circus en zichzelf even in zijn arm moest knijpen om zich ervan te vergewissen dat hij niet droomde. Voor de nieuwe paus opdoemde vanachter de gordijnen, had nog niemand van hem gehoord. Inmiddels weten we dat hij tot nu toe bescheiden woonde, zelf kookte en bij voorkeur met het openbaar vervoer reisde. Dat is even een overgang, naar de pompeuze burelen in Vaticaanstad waar zijn rode pantoffels voortaan naast zijn bed staan en de pausmobiel met ronkende motor altijd voor hem klaar staat. Net als de paus-o-kopter en een keurkorps aan Sinterklazen die tot zijn dagelijkse staf behoren en zijn kostje voor hem koken terwijl hij de rooms katholieke kerk bestiert.
Ik weet niet of zo’n man daar nou gelukkig van wordt. Hij lijkt me zo aardig van een afstandje, een wat verlegen lachende oude man die door een grote bril verbaasd naar buiten kijkt en niet kan geloven wat hij daar ziet. Die niets moet hebben van het homohuwelijk maar wel de voeten wast van aidspatiënten. Die begaan is met de armen en niet veel op heeft met wereldse weelde. Wat moet zo’n man met een joelende menigte? Zou hij niet veel liever lekker in zijn flatje blijven zitten in Buenos Aires en ’s avonds in zijn schommelstoel willen knikkebollen boven een goed boek? Ik zou hem wel eens op de thee willen hebben om daarover met hem te babbelen. Passend bij zijn eenvoudige statuur zou ik hem een Mariakaakje erbij serveren, of misschien wel twee hoewel je het natuurlijk niet moet overdrijven. In de traditie van Calvijn is één koekje meer dan genoeg.
Niet alleen in Vaticaanstad steeg witte rook op, ook uit onze keuken. Er was een nieuwe magnetron, nadat uit de oude zwarte rook was opgestegen. De pausmobiel van de installateur kwam voorgereden, eruit kwam een grote doos en erin zat een apparaat dat precies zou moeten passen in het gapende gat dat bij het slopen van de oude magnetron was ontstaan. Dat ‘precies passen’ viel tegen. Er moest wat gebroken en gehakt worden, maar nu zit er dan een nieuwe magnetron in de ombouwkast – of hoe heet zo’n ding. ‘Ik denk niet dat ‘ie het lang doet’, somberde de kleine big die het nieuwe apparaat met een bestuderende blik nader bekeek. Het klokwerk zag er wankel en niet erg betrouwbaar uit, vond ze. Ik zei dat ‘ie het allicht langer zou doen als zij niet de hele dag bezig was om alles wat los en vast zit erin op te warmen om haar oneindige puberhonger te stillen. Over dat causale verband moest ze hard nadenken. Zo hard dat ik een rookpluimpje op zag stijgen. Witte rook. Ze begreep het.
De deelnemers aan mijn schrijftrainingen, zoals mijn bloggers van aanstaande dinsdag, vertel ik altijd dat inspiratie voor het schrijven van een stuk op straat ligt. Of op een plein in Rome, zoals deze week. Ik was erbij. Niet live in de regen, maar toch: ik was erbij. Habemus bloggam!