Het is een gekke novembermaand. Gisteren was het 17 graden in Deventer, waar ik resideer, en wandelde ik langs de IJssel. Wat een genoegen op een doordeweekse dag: een beetje kuieren met je ziel onder je arm, IJsselse vergezichten bewonderen, inclusief langharige ossen, oversteken met het pontje, broodje eten in de stad en weer naar huis. Poeh, dat is een zwaar leven. Thuis werd ik verwelkomd door een vrolijk bloeiende voortuin. Klaproos hier, waterlelie daar, uitbundige blauwe bloemetjes ertussen. En insecten bij de vleet, die denken dat het zomer is en al zoemend de kluts kwijt zijn. De viervoeter bij ons in huis had deze week een hommel te pakken of iets wat erop leek in zo’n streepjespak. Dat viel nog niet mee, want de hommel had er helemaal geen zin in om opgepeuzeld te worden. Poes eet zelf ook liever vis dan hommel maar alles wat beweegt is nu eenmaal leuk om tegenaan te kletsen met je poot. Arme hommel, de natuur is hard.
Maar niet hard genoeg. Links en rechts wordt mijn halve kennissenkring geveld door de Mexicaanse griep. Zelf waren we deze week ook een dag de klos, maar de koorts heeft ons weer verlaten, gelukkig. Voor al die vieze griepbacillen en ander tuig dat nog door de lucht zweeft, al dan niet met een streepjespak, zou het goed zijn als het flink ging vriezen. Hoewel ik persoonlijk ondanks de Zweedse connectie niet van kou houd, kan ik me wel verheugen op één weekje winter. Lekker voor de kachel met een dekentje terwijl de rest van Nederland schaatst of een winterduik neemt in de Noordzee met een Unox-muts op. Daarna mag het meteen weer 17 graden worden.