Vliegen is riskante business. Veel te vaak naar mijn smaak ploft er een vliegmachine uit de lucht met alle ellende van dien. Je zult er maar inzitten. Of op een vliegveld staan te wachten op dierbaren die nooit meer op komen dagen. Daarbij: vliegen is bijzonder onaangenaam; mensen zijn niet ontworpen om urenlang stil te zitten in zo’n sigaar in de lucht. Nog meer redenen om niet te vliegen:
1. het is extreem milieubelastend en het compenseren van CO2-uitstoot door de aanplant van bomen is natuurlijk flauwekul;
2. de mens is te beperkt om de fysiek afgelegde afstand ook mentaal te bevatten. Dat is het verschijnsel ‘De geest komt te paard’, treffend beschreven door o.a. Harry Mulisch, dat reizigers overkomt nadat ze al een aantal dagen of weken op hun bestemming zijn beland. Het is het ‘hee, ik ben er’-gevoel en
3. Twintig kilo bagage is veel te weinig.
Kortom, vliegen is voorbehouden aan vogels en voor mensen niet geschikt. Als we hadden moeten vliegen, waren we wel met vleugels geboren. Vandaag was ik echter getuige van de crash van een kleine mus die, wel met vleugels geboren, toch dodelijk in aanraking kwam met de voorruit van de Oranje Schicht waarin ik rondrijd. Hij belandde tegen de ruit met een zachte plop en smakte in het gras naast de weg. Alarmlichten aan en musje opgevist. Er was geen redden meer aan, ondanks de geruststellende woordjes en streekjes over de kleine bibberende vleugeltjes. Zijn geest vlood heen, zomaar weg uit mijn handen, de oogjes dicht, het kleine nekje geknakt. Hij heeft een rustplaats gekregen onder een struik.
Nee, vliegen, dat is niks.