Thuis heb ik rustig en duidelijk leren spreken. Geen accent, geen dialect. Het Meppels van op straat was verboden aan de keukentafel. En het Amsterdams, waarin mijn moeder zichzelf zo rijkelijk uitdrukte, was helemaal taboe. Ik heb nog steeds een overdreven aangezette ‘z’ in mijn taalgebruik, opdat de ‘z’ toch maar nooit gaat klinken als een ‘sjet’. Ik weet dus vrij zeker dat ik accentloos Nederlands spreek. Goed te verstaan, geen binnensmonds gemompel. Toch verstonden mensen aan de telefoon nooit wat ik zei als ik me voorstelde. Tenzij ze behoorden tot de kring van intimi en waarschijnlijk mijn naam in hun schermpje hadden gezien voor ze opnamen. Ieder ander zei standaard: ‘Hoe was uw naam?’, terwijl ik me toch echt net luid en duidelijk had voorgesteld.
Lange tijd heb ik me hier enorm aan geërgerd. Ik heb wel een ongebruikelijke achternaam, maar ik vond het toch een blijk van desinteresse als mensen nog eens naar mijn naam vroegen. En natuurlijk ben ik daar in een assertieve bui wel eens verbaal over op de vuist gegaan met een telefoniste aan de andere kant van de lijn. Die vervolgens wel een rotdag zal hebben gehad omdat ik haar ‘Luis-te-ren!’, toebeet.
Inmiddels ben ik ingehaald door voortschrijdend inzicht. En weet ik dat uit onderzoek blijkt dat mensen vier seconden nodig hebben om aan een stem door de telefoon te wennen. Ze willen je best horen, maar ze horen je niet. Of je een accent hebt of een idiote naam doet niet ter zake; de eerste vier seconden van een telefoongesprek gaan verloren. Daarom is het héél wijs, weet ik nu, om de eerste vier seconden van een gesprek op te vullen met non-informatie. In plaats van ‘Met Lydia Lijkendijk, mag ik Pietje Puk aan de lijn?’, zeg ik nu, iets langzamer dan ik gewend ben: ‘Goedemorgen mevrouw, u spreekt met …’ En het hele euvel is opgelost.
Het leven kan soms zo simpel zijn!