Ik was een meisje dat geen aanleg had voor bètavakken. Wiskunde, natuurkunde, scheikunde, biologie en later ook economie, grote drama’s waren het tot ik ze kon laten vallen. Erg was ook dat ik de enige in de familie was die niet kon rekenen, ‘de groten’ konden dat wel – wat mij als nakomertje bevestigde in mijn uitzonderingspositie en mij letterlijk het domme zusje maakte. Heel wat cash hebben mijn ouders af laten stromen naar allerlei diffuse bijlesgevers, maar zonder resultaat; ik behaalde een schooldiploma met een pretpakket. Hoewel zoiets natuurlijk uiterst relatief is; al die jongetjes met grote brillen, puistjes en gebreide spencers die voor hun lol op zondag natuurkundige proefopstellingen maakten in de garage van hun vader en daarbij de halve buurt lieten ontploffen, konden zich al amper redden met de Nederlandse taal. Had ze Frans en Duits erbij gegeven en hun pret was van korte duur geweest.
Achteraf bezien had ik natuurlijk gewoon Nederlands moeten gaan studeren. Maar nee hoor, ik koos voor rechten. Nederlands recht, dat dan weer wel. In een Leidsche veehal dromden we samen in het eerste jaar, hónderden aanstormende Moszkowiczen, voor de grootste afvalrace ooit. ‘Kijk maar eens goed naar links en naar rechts’, zei de professor in het allereerste college, ‘want die zijn er volgend jaar niet meer.’
Maar ik was er nog wel. En ik bleef ook. Fantastisch vond ik het studentenleven. De studie zelf kon me gestolen worden. Saai, taai en oervervelend, dat vond ik van al dat gesnuffel in en om wetboeken. Daar was ik al vrij vlot achter, maar ik zag geen alternatief – ik had immers een pretpakketdiploma. Voor het eerste tentamen zakte ik meteen en voor sommige tentamens zakte ik wel vier keer. Tot ik mijn afstudeerrichting kon kiezen, ‘differentiëren’ heette dat. Ik koos voor internationaal recht. Niet dat de Europese Unie me nou zo boeide, of het Internationaal Gerechtshof, maar professor Peter Kooijmans, die boeide me. Zijn rijzige gestalte, wallen onder zijn ogen die bijna op zijn kin zakten, zijn heldere uiteenzetting van het Volkenrecht, zijn mooie verhalen, de manier waarop hij met zijn bril zwaaide en het pootje ervan af en toe in zijn mond stak. Hij was een autoriteit. Hij straalde kennis en gezag uit en hij wist wie ik was. Hij kende mijn naam en hij dacht dat ik een briljante jurist zou worden. Aan zijn cijfers lag het niet. Ik kon niet bij Kooijmans aankomen met prutswerk en werkte me uit de naad voor hem. Dat beloonde hij met negens. Zo sleepte hij me door de studie. Hij was een stevig baken in een woestenij van jurisprudentie.
Hij is overleden, deze week, 79 jaar oud. Oud-hoogleraar, oud-minister van buitenlandse zaken en minister van staat. Hij heeft als mensenrechtenspecialist en oud-rechter van het Internationaal Gerechtshof verschil gemaakt in de wereld. Ook op microniveau, in het leven van een individuele rechtenstudent. Zonder Kooijmans was ik nooit afgestudeerd. In mijn gedachten heeft hij al lang een standbeeld.