Iedereen heeft zijn eigen model van de werkelijkheid. Als ik met mijn naaste familieleden praat over de honden die wij vroeger thuis hadden, is het algemene beeld dat de eerste Schotse Collie het liefste was. Ineens was ‘ie er, geïmporteerd uit Limburg waar de behuizing niet tegen hem bestand was en die van ons was dat kennelijk wel. Bij ons was er wel iets anders wat niet tegen hem bestand was: een klein peutertje. Ik, voor de duidelijkheid. Het beest was groter dan ik en tamelijk angstaanjagend. Hij schepte er een genoegen in mij in zijn voorbijgaan omver te zwiepen met zijn achterste. Waardoor ik telkenmale op míjn achterste op de grond belandde. Mijn moeder vertelt er nog verhalen over. Niet om aan te tonen hoe vals de hond was, maar om aan te tonen hoe pienter ik was. Want op den duur ging ik natuurlijk zelf alvast zitten als ik ‘m aan zag komen. Hond was, door zijn traumatische verleden wellicht, een beetje eenkennig. Hij was niet dol op visite en als ik zo terugkijk dan begrijp ik ook heel goed dat visite niet dol was op hem.
Op een goede dag, begin december, werd er aangebeld. Sinterklaas kwam op bezoek! Dat was een feest. Helaas was niet het hele gezin compleet. Broer had bezigheden buitenshuis en moest het missen, deze grootse gebeurtenis uit een kleuterleven. Ik had een rood jurkje aan, zie ik op de foto die de tand des tijds heeft doorstaan en bewaard is gebleven, met een wit ‘chabootje’, zoals mijn moeder dat noemde. Een soort kanten frutsel aan de kraag, als verschijnsel totaal onbekend bij Wordfeud schat ik zo in. Ik stond glunderend naast Sinterklaas. En er stond nog iemand glunderend naast Sinterklaas, kwispelstaartend en blij te wezen: de hond. Die anders toch niks van vreemden moest weten. Ik merkte nog wel op dat Sint dezelfde schoenen had als Lex maar was verder druk met het uitpakken van het cadeautje dat ik kreeg: een fornuisje met pannetjes.
Wat een volksverlakkerij was ‘t. En dan te bedenken dat ik wekenlang niet kon slapen uit angst dat Sint op het raam zou kloppen. ’s Nachts plassen durfde ik al helemaal niet. Stel je voor dat ik hem tegen zou komen op de overloop!
In Sinterklaas geloof ik al lang niet meer. Maar wie schetste mijn verbazing toen ik deze week thuiskwam en een volumineus cadeau aantrof op tafel. Een paar gigantische sloffen in de vorm van olifantjes, geheel passend bij de toekomstige draagster. Er lag een briefje bij: Van Sinterklaas. Getuige de troep die overal rondslingerde, rees alras het vermoeden dat Sinterklaas wel ongeveer samenviel met het kleine meisje dat bij mij in huis woont. ‘Ik heb een leuk cadeau gekregen van de Sint’, zei ik tegen haar. ‘Ja’, zei ze, zonder te informeren waarover ik het had. ‘Van de Sint en van mij.’