Van de Paashaas heb ik nog net een glimp opgevangen. Hij leek op de postbode die hier een groot chocolade-ei kwam afleveren in een pakje waarop ‘breekbaar’ stond. We spraken af het ei voorlopig voor de sier in de vensterbank te zetten, maar toen ik vanochtend keek was het onthoofd. Het gouden papier was netjes over een gapend gat gedrapeerd, maar kon niet verhullen dat eraan geknaagd was. Niet door mij, voor de duidelijkheid.
Verder was Pasen een aangenaam verpozen. Met niks vloden de dagen heen. Nou ja, noem het maar niks. Voor een ‘glossy voor spirituele zoekers’ die uitkomt in de zomer maak ik een boekenpagina. Het is toch mooi als je als kind van de dominee een zeepkist vindt om op te gaan staan en de boodschap te brengen. De boekenpagina betekent verplicht veel lezen over allerhande thema’s. Maar dat is geen straf hoor. Tweede Paasdag bracht ik door in het gezelschap van de hersenspinsels van cabaretier Mike Boddé. Hij werd een paar decennia geleden getroffen door een zware depressie en schreef daar een boek over: Pil. Het is het feest der herkenning voor iedereen die zich ooit door een burn-out heeft laten uitrangeren. Boddé weet zijn almaar aanzwellende narigheid echter mooi te verpakken in een gloedvol betoog ten faveure van ‘het roze pilletje’. Hersens zijn een chemische fabriek. En als daar een proces verstoord is, moet je dat bijsturen met een pilletje. Net zoals je een bril opzet als je bijziend bent. En een kunstgebit neemt als je tanden uit je mond gevallen zijn.
Gelukkig heb ik nog nooit iets met Boddé’s roze pilletjes van doen gehad, maar ik zal niet aarzelen ze tot mij te nemen als mijn chemische fabriek het af laat weten. Praten kan altijd nog.
Dat vindt de kleine big ook. De toetsweek is voorbij. Die ging gepaard met veel gezucht van haar kant en preventieve preken van de mijne. Over concentratie, focus en het interfereren van sociale (en andere) media daarmee. ‘Ik krijg maar maximaal vijf onvoldoendes’, rekende ze mij op blijde toon voor alsof ze de loterij gewonnen had. Ik wilde beginnen over ‘dat zijn er dan vijf te veel’, maar er was een tijd voor alle dingen, vond zij. En dit was niet de tijd om te praten. ‘Nog niet’, zei ik. Daar moest ze het mee doen.