Blog

oud

Als ik bij Albert Heijn ben, heb ik haast. Ik wil even snel de hagelslag en roomboter afrekenen en nog sneller door naar huis waar kind en kat gevoederd moeten worden. ‘Mijn’ Albert Heijntje is verbouwd. Er passen nu dankzij de nieuwe winkelvloerformule ongelofelijk veel spullen in, maar winkelvloer zelf is er nog nauwelijks. In de gangpaden ontstaat filevorming zodra er meer dan drie mensen boodschappen aan het doen zijn. Het voorste karretje bepaalt het tempo. Loop je achteraan, dan rest je niets anders dan – heel Zen – diep in- en vervolgens weer uit te ademen. Soms gaat er ook nog een kind liggen krijsen in het gangpad met een van woede rood aangelopen hoofd. Dan is de hele winkelwagenrijstrook afgesloten en moet je je ziel maar in lijdzaamheid bezitten tot de weg weer vrij is.
Ik zag haar al voor me uit krummelen door de klaphekjes naar binnen. Ze zat er sjok en klem tussenin, met voor zich uit haar rollator en achter zich aan haar boodschappenwagentje op wieltjes. Ze mopperde onverstaanbare dingen en ging hoofdschuddend stapvoets haar boodschappenbriefje achterna, neus naar de grond. Ze had niet zoveel nodig, een paar spulletjes maar. In de tijd dat ik voor een weeshuis had ingeslagen, was zij ook klaar. Ze stoffelde voor me uit naar de kassa.
Daar had ze veel tijd nodig. En ik stond erbij en keek ernaar. Ze had vroeger een gelig permanentje gehad, maar de kapper was lang geleden. Er was een blaadje uit een boom naar beneden gevallen en in heur haar blijven zitten. Het danste op en neer terwijl zij aanhoudend haar hoofd schudde, onverstaanbaar mompelend. De materie werkte niet mee: haar portemonnee, bonuskaart, het boodschappenwagentje, ze deden niet wat ze wilde. En het meisje achter de kassa was behulpzaam maar begreep er ook niet veel van. Ze belde naar de servicebalie, toen kwam er een meneer helpen.
Al die tijd stond ik in een aanwassende rij geduldig te wachten. Geduldig, ja. Te denken over de trage vragen van het leven. Zoals waarom een mens in ’s hemelsnaam zo moet eindigen. Een vrouw die vast ooit de spil van een groot gezin is geweest, die misschien wel haar tijd ver vooruit was met een verantwoordelijke baan, is met het verstrijken van de tijd langzaam veranderd in een kromgegroeid wezentje dat mopperend door de winkel sukkelt voor een flesje koffiemelk, een gevallen blaadje vastgestoken in haar voormalige krullen, worstelend met rollend materieel. Volgens mij wil een mens dan nog maar één ding: een klap op zijn of haar hoofd. Van mij moet dat mogen.

Lydiaoud