We deden een avond culturele dingen, de kleine big en ik. Pizza eten enzo. Bij thuiskomst wachtte ons een warm onthaal. Heel warm. In de gang zaten drie kolossale spinnen op een rijtje naar ons te knipogen. Je denkt dat ik overdrijf, maar het enige wat overdreven is, is dat ze knipoogden; de rest klopt. Er zaten er drie op een rijtje en ze waren kolossaal, maat vogelspin medium. Eerst hebben we een tijdje staan krijsen, maar dat hielp niks. Of ja, een beetje, want poes die op het kabaal afkwam, rechtstreeks uit een vredig slaapje gerukt, ontfermde zich meteen over spin numero uno. Die het op een lopen zetten met al die enge zwarte harige tentakels. Maar poes is gelukkig sneller en bovendien nergens bang voor, behalve voor de stofzuiger, die er voor de rest van de geleedpotigenpopulatie (leuk woord voor galgje) wel aan te pas moest komen. ‘Zuig je sok ook op’, adviseerde de kleine big, ‘anders komen ze er weer uit.’ Aan haar heb je trouwens verder niks als het gaat om het oplossen van dit soort praktische problemen, haar specialisme ligt meer op het vlak van voorraden waar je dringend vanaf moet. Geen voorraden visoliecapsules ofzo, meer in de trant van voedsel en frisdrank.
Je vraagt je ondertussen wel af waar die beesten vandaan komen. Ze horen toch dood te vriezen in de winter, zou je denken. Waarom blijven ze niet allemaal in Afrika? Op de alarmmail die ik stuurde aan de mevrouw die mijn tuin schoffelt en die verstand heeft van bloemen en beesten, antwoordde zij: ‘Spinnen zijn ongevaarlijk voor mensen’. En daar geloof ik nou net niks van, want ze jagen mij de stuipen op het lijf. En dat kan nooit goed zijn.