Ik ben een nachtbraker. Altijd al geweest. De beste stukken schrijf ik als de stad gaat slapen. Terwijl in de buurt de lichten langzaam uit gaan, bedenk ik wat ik nu eens zal gaan doen. Als het buiten stil is en ik binnen niets anders hoor dan een simultaan gesnurk van kind en kat, begint de creativiteit te borrelen. Het is niet zo dat ik overdag niets doe. Ik bel, mail, google, twitter, ga op bezoek bij klanten of bij klanten van klanten. Tussendoor bel ik de loodgieter omdat het nu @#$%^& weer lekt in de gang, kook spaghetti, lees de krant, ga zwemmen, houd preken over huiswerk tegen kind en over sloopwerk tegen kat. En ik kan me vergissen, maar ik heb het idee dat, terwijl ik zo rondlummel, in mijn hoofd het stuk geschreven wordt dat ik ’s avonds alleen nog maar op hoef te schrijven.
Over een paar weken geef ik weer een meerdaagse schrijfcursus, in company dit keer. Met deze mannen en vrouwen ga ik het hele schrijfproces door, van de voorbereiding tot de nabereiding zal ik maar zeggen. Eén van de voorbereidingstechnieken is ‘lummelen’, iets waarvan ik uit eigen ervaring kan vertellen dat het resultaat heeft. Het enige lastige eraan is dat de rest van de wereld niet lummelt. Klanten bijvoorbeeld, die lummelen niet. Wel bellen ze graag op, bij voorkeur ’s ochtends om 9 uur, als ik nog creatief aan het bijtanken ben.
Voorstanders van Het Nieuwe Werken roepen dat zitten achter een bureau op kantoor passé is. Het gaat om de resultaten en hoe of waar je die bereikt, dat doet er niet toe. Eigenlijk is dat dus Het Oude Werken, want ik doe het al járen. Alleen noem ik het lummelen.