Hoge, statige gebouwen, veel parken, drommen toeristen, tropische temperatuur. Madrid. We laten ons rondrijden in een bus zonder dak, klimmen er naar believen in en weer uit. Maken foto’s van de hoogtepunten. En van de dieptepunten ook, trouwens, maar daarover later meer. Of we hoppen van bankje naar bankje in de schaduw, kijken naar mensen, gebouwen, schilderijen (maar niet te lang), menukaarten met tapas erop. In het Spaans, want Engels spreken, dat doen de meeste Madrilenen niet. Of ze nu werkzaam zijn in de toeristenindustrie of in een andere branche. Iemand die gebrekkig ‘bye’ weet uit te brengen, kan bijna rekenen op onze tomeloze bewondering. Ondertussen probeer ik een juffrouw achter een balie die er niets van begrijpt duidelijk te maken dat een beetje Engels toch handig is om te kennen, ‘omdat Spanje echt niet the centre of the universe is’ of woorden van gelijke strekking. ‘Laat maar mam’, zegt de kleine big, ‘voor haar is Spanje wel het centrum van het universum.’ Wat een wijsheid voor zo’n klein ding.
Onze aankomst verliep iets anders dan we gedacht hadden. Het hotel dat er op de foto’s op de site van de toeroperator zo sprankelend uit had gezien, was na het plaatsen van de foto’s in diep verval geraakt. De balie stond op instorten en de mensen erachter ook. Hoewel we dat nooit zeker zullen weten, want Engels spraken of verstonden ze niet. De incheckprocedure verliep moeizaam, ook de computers hadden het begeven. Het meubilair in de nauwe gang die door moest gaan voor lobby, was dringend aan vervanging of reparatie toe. Ook een poetsbeurt had vast wonderen gedaan.
De kamer waarin wij belandden was van hetzelfde laken een pak: vies, oud, kapot, versleten. Sinds de bouw was er beslist geen stofzuiger langs geweest en de kakkerlakken hadden zo hun eigen feestjes met dodelijke afloop gevierd naast het bed. En misschien ook wel erin, wie weet, maar zo ver lieten wij het niet komen. De Spanjaard achter de balie begreep dat er iets niet pluis was in de ons toegewezen kamer. Hij kon het ‘mañiana’ oplossen, zei hij. Dat was te laat. De toeroperator was gauw gebeld, een twintigtal foto’s van de zwijnenstal gauw gemaakt en weg waren we, met koffer en al. Naar het buurpand waarin een degelijke internationale hotelketen was gevestigd en waar nog wel een plekje was in de herberg.
Tijdens de transfer, van het ene hotel naar het andere, zag de kleine big commerciële kansen voor een hotelketen met ‘min vier’-sterren. De naam had ze ook al: ‘Wild western hotel’. Je blinde paard kun je daar gewoon mee naartoe nemen; schade aanrichten lukt al niet meer.