De kleine big heeft een appelboom. Die staat ergens in de polder en iemand anders zorgt ervoor. Dat is maar goed ook. De appels zou een ongunstig lot beschoren zijn als ze het zouden moeten hebben van onze appelteelvaardigheden. Ik heb namelijk geen groene vingers en houd ook helemaal niet van appels. Onherkenbaar verwerkt tot appelmoes volgens recept van Hak c.s. gaat het nog, maar verder is een appeltje aan mij niet besteed. Zeker niet sinds ik van broer-de-tandarts weet dat appels het glazuur op je tanden aantasten. Weer een reden om geen appels te eten.
Als kind beperkte ik me tot het eten van de pitjes. Het schijnt dat ik daar zo verstandig van ben geworden. Natuurlijk kreeg ik elke dag een appel van mijn moeder. Zij maakte nooit de fout mij een appel mee te geven in mijn schooltas, maar ze schilde ‘m in partjes bij de thee en deed er een vorkje bij, ervoor zorgend dat ik ‘m onder ouderlijk toezicht naar binnen werkte. Als ze niet keek, deed ik er jam op of bruine suiker. Alles om het eetbaar te maken. Maar wat ik ook deed, appel bleef naar koolraap smaken.
Met de hedendaagse appels is dat niet anders. Sinds de kleine big met papa en de zijnen naar de appelboom is geweest, ligt er een tas vol met koolraap in de gang. Ik ben er vier weken overheen gestapt en heb net gedaan of ik ze niet zag. Tot één van de koolrapen vanzelf aan de wandel ging. Hij zag er niet meer zo goed uit, laat ik het zo zeggen. Daarom heb ik het probleem verplaatst. Het ene probleem naar de groenbak, de andere problemen naar een grote bak op de eettafel. Daar staren ze me aan; kilo’s als appels vermomde koolraapjes. En ik bedenk dat ik bruine suiker en jam moet kopen om het probleem voorgoed te tackelen.