De afgelopen dagen schoot me meermaals het grapje te binnen over het kleine ijsbeertje dat met zijn papa een wandelingetje maakt over de pool. ‘Pap, ben jij een echte ijsbeer?’ wil hij weten. ‘Ja, natuurlijk’, bromt zijn vader. ‘En mama? Is mama ook een echte ijsbeer?’ ‘Ja, mama is ook een echte ijsbeer.’ Daar moet het kleine ijsbeertje even over nadenken. ‘Zijn mijn opa’s en oma’s ook echte ijsberen?’, vraagt hij dan. Zijn vader bromt bevestigend. ‘Maar ehm’, begint junior opnieuw, ‘de papa’s en mama’s van mijn opa’s en oma’s, waren dat dan wel echte ijsberen?’ Vader ijsbeer houdt zijn pas in en trekt zijn witte wenkbrauwen eens op. ‘Welzeker waren dat echte ijsberen’, zegt hij. ‘Maar waarom vraag jij dat allemaal?’ ‘Brrr’, zegt het kleine ijsbeertje, ‘ik heb het zo koud!’
Ik wist het eigenlijk al wat langer, maar sinds de sneeuwaanval van vorige week weet ik het zeker: ik ben geen echte ijsbeer. Dat is ook niet zo verwonderlijk, want mijn vader, moeder, opa’s en oma’s, het waren allemaal geen echte ijsberen. En zover ik weet ben ik niet geadopteerd. Op dit winterse weer ben ik niet gebouwd. Als ik de deur uitstap is het steeds maar weer de vraag waar ik nu heenglibber. Het oranje gevaarte waarin ik rondrijd, is er ook niet op gebouwd. Hij wordt ontzettend smerig van al die pekel op zijn huid en als enige Nederlander ben ik op kerstavond naar de wasstraat geweest. Niet verstandig vond de uitbater van die instantie, dat met het oog op vastvriezende onderdelen, maar hij was niet zo principieel dat hij me geen wasprogramma verkocht. De hele avond heb ik vervolgens met glimmend genoegen uit het raam gekeken naar die ontzettend oranje auto die heel erg mooi en schoon stond te wezen voor de deur, in de sneeuw. En had ik het tien regels hiervoor nog over adoptie, die mogelijkheid kan ik bij nader inzien echt uitsluiten. Mijn hele familie bestaat uit zeikerds als het om hun auto gaat. Elk spatje moet er meteen af en als het winter is praten we op familiebijeenkomsten over niets anders dan de combinatie pekel en autolak. En ik ben al net zo.
Over een paar minuten reizen de kleine big en ik af naar het tweede kerstdiner op rij van dit seizoen, dat we gaan nuttigen bij familie. En tussen de gangen door praten we lekker over pekel en autolak.