Poes heeft van haar levensdagen nog geen hond gezien. Ja, vanaf haar strategische uitzichtpost achter het venster, waarvandaan ze heldhaftig blaast naar alles wat langs loopt of fladdert, de waaghals, maar niet in levenden lijve. En nu logeert er ineens een hond hier. Of nou ja, ‘hond’ is wat veel gezegd. Het gaat om een ouwe sukkel die vermomd als hond de hele vloeroppervlakte in beslag neemt met veel poot, neus en kapsel waarin hele struikgewassen blijven hangen als ze een blokje om is geweest.
Poes cirkelt er rondjes omheen, in sluipstand, klaar om weg te spurten als hond met een teen wiebelt of een zucht slaakt. En ze zucht veel want het leven van een ouwe hond die uit logeren moet, is zwaar. Vanaf kasten, tafels en vensterbanken in alle hoeken van de kamer heeft poes het hondenobject al van alle kanten bestudeerd. Van hond kijkt ze naar mij en weer terug met grote ogen alsof ze zeggen wil: ‘Dit blijft hier toch zeker niet??’ Spinnen zit er even niet in, veel te druk. Ook geen tijd voor de gebruikelijke sloopwerkzaamheden. Wel voor het grondig wassen van alle poten in de hondenbak, waarna ze pogingen doet de bak om te keilen. Te zwaar voor een klein poesje, jammer.
Hond ondertussen doet net of ze het allemaal niet ziet. En waarschijnlijk ziet ze het ook niet. En ziet ze het wel, dan is ze wijs genoeg om haar schouders op te halen over al die drukdoenerij van de jeugd. Ze zucht. En ze denkt aan vroeger, toen zij nog een jonge hond en voor de rest ook alles beter was.