De laatste tijd moet ik nogal eens in Dronten zijn voor een schrijfklus. Het ritje ernaartoe voelt als vakantie, door het nieuwe land met het weidse uitzicht dat vrijwel onbedorven tot aan de horizon strekt. Af en toe wordt de verstilde verte doorbroken door een brug die openstaat. Altijd dezelfde brug eigenlijk, die bij de Roggebotsluis. Het is een aangename onderbreking om even naar de bootjes te kijken van mensen die helemaal geen haast hebben en rustig wachten tot de sluis hen aan de andere kant weer uitspuugt. ‘Bent u import hier?’, vraag ik aan de interviewee, want zo heet de persoon je interviewt in vaktermen. ‘Iedereen is hier import’, zegt hij. En dat is een gevatte opmerking op een hele blonde vraag.
Ik heb inmiddels begrepen dat de meningen over de polder nogal verdeeld zijn. ‘Het is er kaal, leeg, het regent er vaak en er is altijd tegenwind’, vindt het ene kamp. ‘Er is uitzicht, ruimte en het is er lekker fris’, meent het andere kamp, waarschijnlijk degenen bij wie het glas altijd halfvol is. Bovenop het uitzicht en de ruimte zijn de huizen er betaalbaar, is er veel water, bos, een plein met Berlijnse allure en een megalomane schouwburg. Mij hoeven ze niet te overtuigen, ik ben al om. In Dronten is het goed toeven en ze hebben er alles. Alleen niemand weet het. Dat is het verdriet van de polder. Daar moest maar eens een einde aan komen. En nee, dit was geen gesponsorde boodschap.