Toevalligerwijs ben ik dezer weken veel te vinden op feestjes en partijtjes. Een afscheid hier, een midzomerfeest daar. En dan nog wat eterijtjes van januari- en februari-jarigen die hun verjaardagsfeestjes uitstelden tot in de zomer om feestvierders niet in de woonkamer te hoeven entertainen, zittend in een kring, maar ze de tuin in te kunnen bonjouren. Dat het in januari en februari warmer was dan nu in juni, konden ze toen niet voorzien. ‘Gezellig, met z’n allen rond de barbecue’ wordt dan zomaar ‘gezellig, met z’n allen aan een statafel rond de terrasverwarming.’ Het is wel handig dat je je over leuke jurkjes helemaal geen zorgen hoeft te maken. Een tuinfeest kun je gerust bezoeken in een outfit die op een poolexpeditie goed van pas zou komen. Je moet nog oppassen niet underdressed te zijn met sjaals, fleecejassen en bontkragen.
Op zich ben ik helemaal niet van het buiten eten, doe mij maar gewoon de keukentafel. Dat komt waarschijnlijk door traumatische jeugdervaringen bij de padvinderij die volgens mijn ouders ‘bij mijn opvoeding hoorde’. Regelmatig was er een scoutingkamp waar zij mij afleverden met mijn tandenborstel en slaapzak. Nachtenlang bivakkeerde ik, samen met een stel lotgenoten, onder supervisie van een roverhoofdman in een tent. Het was stervenskoud in die tent, klam, smerig en het was er vergeven van de vieze beesten. Tegen de ochtend won de slaap het eindelijk van de kou, maar bij het ochtendgloren werden we alweer gewekt met een roeptoeter.
Eten deden we, totaal verkleumd, aan lange tafels onder een luifel. Daar tochtte het net zo hard als op het open veld en de jam waaide gewoon van je brood. De woorden ‘jam’ en ‘brood’ behoeven enige nuancering. De jam kwam uit een emmer. Erin zat een drillerige massa waar de illusie van een aardbei doorheen was gevlogen. Het brood was speciaal aangevoerd uit Oost-Europa. En dan was er ook nog ‘boter’, van het merk Butella, in een blik; ik zie die troep nog zo voor me. Waar het van gemaakt was, weet ik niet, maar heel best voor hart- en bloedvaten kan het niet geweest zijn. Een eventuele vliegende mier die op je bord landde en ervan snoepte, zakte meteen door z’n poten en stierf.
Dat hele scouting-gebeuren, ik denk er nooit meer aan. Verdrongen, waarschijnlijk. Tot er deze week op een bijzonder smakelijk buitenfeest een vliegende mier landde in de salade op mijn bord. Hij stampte er een poosje in rond, ging zich te buiten, likte zijn poten af en vloog er smakkend vandoor. Deze culi-mier had zijn eigen feestje op mijn bord. Hij at en was vrolijk. En wierp een heel nieuw licht op de zaak. Buiten eten associeer ik voortaan niet meer met jam uit een emmer en nep-nep-nep-margarine. Maar met goed gezelschap en een feestje op je bord. Tijdens poolexpedities, maar ook tijdens zomerfeesten.